Twee belangrijke eigenschappen die karakteristiek zijn voor vulkanen zijn explosiviteit en vloeiendheid.
Een uitbarsting begint wanneer magma, gesmolten steen uit het binnenste van de aarde, omhoog stijgt naar het oppervlak van de aarde.
De hoeveelheid opgeloste gassen bepaalt hoe hevig de explosie zal zijn. Wanneer er veel gassen aanwezig zijn binnen het magma, dan begint de uitbarsting met een luide explosie en worden stenen en as de lucht ingeblazen. Is er minder gas aanwezig dan zal de lava gewoon uit de vulkaan stromen zonder enorme explosie.
De hoeveelheid silica bepaalt de zuurtegraad van de lava en hiermee ook de dikte. Wanneer lava een hoog silica gehalte heeft, is het stroperig en beweegt het zich langzaam. Bij een laag silica gehalte is de lava vloeibaarder.
Magma met een laag silica gehalte is dus vloeibaar. Wanneer er een hoog gehalte aan opgeloste gassen aanwezig is kan dit makkelijk ontsnappen en zal de lava vloeiend naar buiten stromen.
Magma met een hoog gehalte aan silica is stroperiger en zal dus ook de opgeloste gassen vast houden wanneer deze aanwezig zijn. Hierdoor bouwt de druk op en zal de vulkaan uiteindelijk explosief en gewelddadig uitbarsten.
Vulkanen kunnen in veel verschillende manieren uitbarsten: